Kujel-, Kujel-, Kujeldreier waat bès dich?
Ich wil ut zoea gaer weite dus vertèl ut mich”, zong Edward Clerkx alias Bölke in de eerste winnende schlager van CV De Kujeldreiers in 1999.
De vraag is makkelijker gesteld dan het antwoord gegeven. De lezingen over de betekenis en de herkomst van het woord kujeldreier lopen namelijk behoorlijk uiteen.
Volgens de overlevering werd het kujeldreien lang geleden in Kelpen-Oler beoefend om een dreigende houding aan te nemen tegenover de inwoners van Grathem. Het schijnt dat het destijds niet erg boterde tussen de burgerij van beide dorpen. Wie zich te dicht in de buurt van een kujeldreier waagde liep het onvermijdelijke risico om met één klap door de kujel te worden geveld. De volksmond vermeldt overigens niet of er destijds bij het kujeldreien ook doden zijn gevallen.
Een schriftelijk bewijs voor bovenstaande verklaring vinden we bij de Limburgse geestelijke H. Welters in zijn boek, getiteld: “Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg” uit 1877. In die uitgave staat het volgende vermeld over kujel-draaien: Onder “kujel” verstaat men een klos verward touw, dat oudtijds diende tot middel van uitdaging op het mes tusschen Grathem en Oilder. Oilder is een oudere schrijfwijze van de plaatsnaam Oler.Kujeldreier
In de hedendaagse carnavalspraktijk van Kelpen-Oler is deze “klos verward touw”, zoals Welters de kujel omschrijft, vervangen door een dichtgebonden ouderwetse rode boerenzakdoek gevuld met aardappelen of stenen. Een kujeldreier is iemand die deze kujel aan een touw met een roterende beweging boven zijn hoofd rond laat draaien.
Een afwijkende verklaring, eveneens afkomstig uit de volksmond, gaat ook uit van een tegenstelling tussen de buurdorpen Grathem en Oler en legt een verband met de daar aanwezige molens. In Grathem had men van oudsher de beschikking over een watermolen en kon men derhalve altijd malen. In Oler daarentegen stond een windmolen en alleen als er voldoende wind was kon er gemalen worden. Maar dan moesten wel eerst de wieken door middel van de kujel in de wind worden gedraaid. Met de kujel wordt in dat verband de staak aan de achterkant van de molen bedoeld. De inwoners van Oler moesten dus eerst de kujel draaien, voordat ze konden malen. Vanuit Grathem zou op die manier de bijnaam kujeldreiers zijn ontstaan voor mensen uit Oler.
Een geheel andere betekenis komen we tegen in het Tungelroys Woordenboek van G. Kooijman (Hallefers Nor). Hij geeft de volgende verklaringen:
kuujeldreije: spel, waarbij 4 man kruisgewijs met de voeten tegen elkaar zitten en elkaar bij de hand houden; ze moeten dan proberen rond te draaien zonder met hun achterste de grond te raken.
kuujeldreijer: flauwe vent, iemand met flauwe praat, bijnaam voor mensen uit Oler.
kuujel: ronde steen, rolsteen.
De vorenstaande verklaringen spreken zich onderling in meer of mindere mate tegen.
Een deskundige bij uitstek op het gebied van dialectkunde is dr. H. Crompvoets van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde van de Katholieke Universiteit, aldaar. Hij schreef hierover het volgende:
“Dreier is natuurlijk draaier. Een kuujeldreier is dus iemand die kuujels draait. Wat is nu een kuujel? Ik denk dat Welters gelijk heeft met de betekenis “klos verward touw”. L. Schuermans geeft in het Algemeen Vlaamsch Idioticon aan het woord kuijel de betekenis van: “iets dat aaneen hangt en moeilijk vaneen scheidt”.
In de Gréselder (Gronsvelder) Diksjenèr betekent kuejer (de eind l is een r geworden): “langdradig nietszeggend gesprek”.
Endepols “Diksjenaer van ’t Mestreechs” kent kuijer en kuijel voor: “beuzelpraat”.
Dus kuujel, kuijel, kuijer – allen hetzelfde woord – komen in het Limburgse, vooral Zuidlimburgse land, nogal voor in de betekenis “langdradig, nietszeggend gesprek” of “beuzelpraat”. Deze vormen van kuujel, kuijel, kuijer, zijn identiek aan het Rijnlandse kuddel in de betekenis van “wirwar”, een door elkaar heen gaan van draden (een kluwen dus). Ook de Aachener Wortschatz kent kuddel in dezelfde betekenis.”
In de drie West-Vlaamse subdialecten komen we kuudel, kuuwel en kuujel(e) tegen als varianten op kuidel in de betekenis van “warboel”.
Een kujeldreier is dus letterlijk iemand die een wirwar, een kluwen draait, en figuurlijk iemand die er bij het spreken een warboel van maakt oftewel iemand die alles door elkaar haalt. Dan komen wij ook bij de betekenis: “iemand met flauwe praat”, “iemand die beuzelpraat verkoopt”, “iemand die langdradig is”, een kujeldreier dus!
In de context van het carnavalsgebeuren, waarbij alles met de nodige zelfspot wordt bekeken, zou deze betekenis dus wel eens heel goed kunnen passen.
Wat de exacte betekenis en herkomst van het woord kujeldreier ook mag zijn, uiteindelijk is wat telt het gevoel, zoals dat in de “Kelpen-Oler Blues” door Hans & Michelle (Baetsen) zo mooi wordt bezongen. Het speciale gevoel een echte kujeldreier te zijn: “Ich bin bliej det ich den zegge kin, det ich unne kujeldreier bin”.
Met dank aan:
Joerie Minses
Bronnen:
“Carnaval 1994 uitgeluid met speciale rituelen / Kelpen niet meer in ’oorlog’ met Grathem”, in De Limburger van 16 februari 1994.
“Langs kruisen, kapellen en ornamenten in de gemeente Heythuysen”, fietsroute uitgegeven door de gemeente Heythuysen in augustus 1995.
Etiam a purus nec ante rhoncus ultrices. Etiam sit amet posuere quam. Pellentesque habitant morbi